L

==

L Lomp zn, mnl (mv: -en) daterend uit 1588. Middelnederlands lumpe (lap, vod) Noord-Duits lempen en Middel-Hoog-Duits lampen, verwant aan lip, laf, die allemaal de betekenis van ‘slap neerhangen’ hebben.

1) (meestal in het meervoud) afgescheurde of afgesneden, met name oude of versleten, lap stof

synoniem: vod

2) (in het meervoud) armoedige, kapotte kleding

vergelijk: lompenproletariaat

==

De vroege ochtend was fris. Toen ze voor het huis van Merle op Ruth stond te wachten, wenste Abigail dat ze een trui had aangetrokken. Ze voelde zich zo afschuwelijk over wat er in The Kozy Kettle was gebeurd dat ze het zo snel mogelijk wilde goedmaken.

Merle woonde aan de noordkant van het eiland, tegen de baai aan. Er lag een motorboot aan zijn privésteiger aangemeerd. Voor de ramen van zijn met grijze dakspanen gedekte huis hingen bloemetjesgordijnen, er stonden tulpen op de deurmat, er waren rozen op de brievenbus geschilderd en aan de voordeur hing een plastic madeliefjeskrans.

‘Een bosje bloemen zou attent zijn geweest,’ zei Abigail tegen zichzelf terwijl ze op de stoep heen en weer liep. Ze voelde zich schuldig omdat ze met lege handen kwam. ‘Afgaande op zijn voordeur houdt hij daar wel van.’

Ze keek naar de goudsbloemen in de tuin van zijn buren en overwoog of ze er een paar zou plukken als geïmproviseerd boeket. Op dat moment arriveerde Ruth.

‘Waarom ben je niet naar binnen gegaan, lieverd?’

‘Merle verwachtte me niet en ik wist niet zeker of hij, nou ja, nijdig op me was over gisteren.’

‘Als Merle Braithwaite nijdig is, dan merk je dat snel genoeg, geloof me.’

Ruth stapte door de voordeur naar binnen en riep: ‘Ik heb bezoek meegebracht.’

Het huis was ingericht met vrouwelijk antiek en massa’s zachtpaarse chintz. Abigail probeerde zich voor te stellen dat een man die zo groot was als Merle zich op zijn gemak voelde op de sierlijke sofa of dat hij een glas bier op de piepkleine esdoornhouten salontafel zette. De gedraaide poten van de leunstoelen zagen eruit alsof ze al zouden breken als hij er ingespannen naar keek.

‘Je-weet-wel-wie is hier een beetje een olifant in een porseleinkast,’ fluisterde Ruth. ‘Zijn ex-vrouw was dol op dat meisjesachtige spul, dus hij wil er niets aan veranderen.’

‘Ex-vrouw?’

‘Hij trouwde met een meisje dat op een zomer naar het eiland kwam. Dat is echt jaren en jaren geleden. Na een paar maanden hield ze het hier niet meer vol. Ze kon niet tegen de afzondering. Ze trok het niet meer en dus scheidde ze van Merle. Ze had hem alleen niet verteld dat ze zwanger was. Hij kwam daarachter via een zwager en bood aan Chapel Isle te verlaten en naar Californië te verhuizen om bij haar en hun zoontje te kunnen zijn. Ze zei dat het niet hoefde. Ze had al iemand anders gevonden.’

‘Mijn god, dat is vreselijk,’ begon Abigail. Toen hoorde ze Merle naar de woonkamer komen stommelen.

‘Ik kom eraan, ik kom eraan. O, hallo, Abby,’ zei hij verheugd. Hij gebruikte een paraplu als wandelstok en droeg een speciaal vest met allerlei zakjes voor lokaas. Het vest was nat.

Ruth sloeg haar armen over elkaar. ‘Jezus, Maria en Jozef, was je aan het vissen?’

‘Misschien.’ Merle liet zijn hoofd hangen.

‘Je had wel kunnen verongelukken op die kleine boot van je met je verstuikte enkel. Ik denk er sterk over je huisarrest te geven tot je genezen bent. Ga onmiddellijk zitten.’ Ze duwde hem naar de keukentafel en ging koffiezetten.

Abigail ging bij hem zitten. ‘Hoe voel je je?’

‘Mijn been doet wel wat zeer.’

‘Maar niet zeer genoeg om je ervan te weerhouden te gaan vissen.’

‘Ik zou van top tot teen in het gips moeten zitten om me daarvan te weerhouden. En zelfs dan zou ik mezelf te water laten met een vislijn in mijn mond.’

‘Dat zou een mooi gezicht zijn.’

‘Daar hoef je niet lang op te wachten als hij die enkel geen rust geeft,’ dreigde Ruth, die twee koppen voor hen neerzette.

‘Neem je zelf niet?’ vroeg Abigail.

‘Aangezien onze patiënt het kennelijk uitstekend maakt, moet ik terug naar The Kettle. Geef maar een belletje als je me nodig hebt, Merle.’ Ze pakte haar tas en liep naar de deur terwijl de koffie begon door te lopen. ‘Toedels.’

‘Hoe gaat het met de renovaties?’ informeerde Merle toen Ruth weg was.

‘Je zegt het alsof ik een nieuwe vleugel aan het huis bouw.’

‘Is dat zo?’

‘Breng me niet in de verleiding.’

‘Ik heb je in actie gezien. Ik zou niet durven.’

‘Ik maak vorderingen. Ik was van plan vandaag naar je winkel te gaan om een paar nieuwe ladeknoppen te kopen voor de keuken. Maar laat dat maar zitten.’

‘Ga er gewoon naartoe en pak wat je nodig hebt. De achterdeur is altijd open.’

‘Doe jij je deuren niet op slot? En die inbraken dan?’

‘Als die dieven een paar doosjes spijkers en wat WD-40 willen stelen, dan gaan ze hun gang maar.’

‘En dat uit de mond van de man die voor Lottie de beveiliging verzorgt.’

‘Nu je het daar toch over hebt, ik moet je om een dienst vragen.’

‘Wat je maar wilt, ik sta voor je klaar. Boodschappen doen, koken, poetsen, je zegt het maar.’

‘Nee, nee, niets van dat alles. Ik kan niet autorijden met die enkel. Als ik niet kan rijden, kan ik de huurwoningen niet controleren voor Franklin.’

‘Bedoel je dat je wilt dat ik je werk als nachtwaker overneem? Merle, het is niet beledigend bedoeld, maar jij bent reusachtig. Ik heb al moeite om een jampot open te krijgen als het deksel te strak zit. Wij zijn niet met elkaar te vergelijken.’

‘Abby, ik mag dan niet de geleerdste van ons tweeën zijn, maar aan mijn ogen mankeert niets. Ik realiseer me heus wel dat je een... tere bloem bent. Dit is geen baantje waarbij het om afmetingen draait.’

‘Kan Bert het niet doen?’

‘Hij rijdt geen auto.’

‘Hij rijdt niet? Hoe verplaatst hij zich dan?’

‘Lopend. Chapel Isle is niet bepaald een wereldstad.’

‘En Denny?’

‘Begrijp me niet verkeerd, Denny is een lieve jongen, maar niet bepaald een helder licht.’

‘En als er nou iets gebeurt? Als ik de inbrekers zie?’

‘Dan ga je meteen naar het bureau van de sheriff. Het enige dat je hoeft te doen is kijken of er niet al ingebroken is en of de deuren en ramen op slot zijn. Stelt niks voor.’

‘Bedoel je dat ik uit de auto moet stappen?’

‘Tenzij je heel lange armen hebt.’

Hoe graag ze het ook had gewild, Abigail kon dit Merle niet weigeren. Ze was hem wat verschuldigd.

‘Ik kan je niet betalen, dus pak maar gewoon uit de winkel wat je nodig hebt.’

‘Mooi aanbod. Je bent bereid de dieven alles te laten meenemen wat je hebt.’

‘Oké, laten we het dan zo afspreken... jij doet een week lang mijn ronde terwijl ik herstel en dan laat ik de bedrading in de vuurtoren nog een keer voor je controleren door een elektricien. Deal?’ Merle haalde een plattegrond uit zijn kontzak. Lotties huurhuizen waren rood omcirkeld.

Abigail nam de plattegrond schoorvoetend van hem aan. ‘Deal.’

==

De ochtendnevel was opgetrokken en de hemel was strakblauw. Op de een of andere manier weerhield de volstrekte afwezigheid van wolken Abigail ervan te denken dat ze zojuist met een belachelijk idee had ingestemd.

‘Niets kan zo vreselijk zijn op zo’n prachtige dag.’

Dat denk je maar, klaagde de stem in haar hoofd.

Toen Abigail terugkwam bij de vuurtoren, stond er voor de deur een kartonnen doos op haar te wachten. Geniet ervan, luidde het briefje dat erop zat, met Lotties handtekening. Er zaten tientallen romannetjes in de doos. Op de kaften prijkten wulpse vrouwen met uit het korset puilende borsten, die hartstochtelijk werden omhelsd door gespierde mannen. Soms waren het soldaten, soms prinsen, cowboys of politieagenten. Allemaal droegen ze een outfit die op strategische plekken openstond of gescheurd was, zodat hun rollende spieren zichtbaar waren.

‘Daar zat ik nou echt om te springen.’

Abigail zette de doos bij de andere dozen met boeken in de werkkamer, de volgende kamer die geschilderd moest worden. Het kostte haar meer tijd alle boeken uit het kleine kamertje te halen dan de sierlijsten en plinten af te plakken. Alvorens een nieuw blik gele muurverf open te maken, zette ze de radio aan. Dr. Walter was in de lucht.

Het onderwerp van die dag was een voorgestelde belastingverhoging van twee procent om scholingsprogramma’s te financieren.

Er belde een man die kritiek had op de verhoging. ‘Ik betaal nu al een fortuin aan belasting. Mijn opleiding was prima, en dat zou die ook moeten zijn voor de kinderen van tegenwoordig. D’r hoeft niks nie te veranderen.’

Dr. Walter hield zich niet in. ‘Met uw niet bepaald uitmuntende kennis van de grammatica toont u aan dat de belasting voor beter onderwijs met wel tweehónderd procent omhoog zou mogen. Volgende beller.’

Abigail applaudisseerde. ‘Bravo, doc.’

Wat haar het meeste aansprak aan het programma was dat dr. Walter zei wat hij op zijn hart had. Hij schoot vanuit de heup en gaf zijn mening onverbloemd. Dat vereiste lef, een eigenschap waar Abigail zelf, vond zij, niet over beschikte.

Paul was ook zo geweest. Hij sprak recht uit zijn hart en was nauwelijks in staat te liegen. Voor hem was liegen zoiets als een foute berekening maken. Uiteindelijk was het toch altijd verkeerd. Overdreven eerlijk als hij was, las Paul telefonische verkopers die onder het eten belden altijd de les en vroeg hij hun rustig hoe ze zichzelf als fatsoenlijke burgers konden beschouwen als ze met opzet op ongelegen tijdstippen belden. Abigail vond het heerlijk als hij zulke toespraken tegen ze hield en zijn argumenten presenteerde aan de met stomheid geslagen verkopers, die geduldig luisterden of ophingen. Ze wilde graag geloven dat iets van Pauls enthousiasme op haar was overgegaan tijdens de jaren van hun huwelijk. Vaak betwijfelde ze dat.

‘Kom op, zeg,’ riep dr. Walter. ‘Bel maar terug als zich hersenen in je hoofd hebben ontwikkeld.’ Hij verbrak de verbinding en er klonk een jammerende kiestoon uit de radio.

‘Je hebt het wel tegen Nat Rhone opgenomen,’ zei Abigail tegen zichzelf. ‘Het was dan een uitspraak van dr. Walter, maar je moet ergens beginnen.’

==

De werkkamer was niet voor niets de wachtkamer geweest: hij had het beste uitzicht van het huis, realiseerde Abigail zich toen ze het raamkozijn aan het schilderen was. Deze plek bood een weids uitzicht op de Atlantische Oceaan, een panorama dat zich over kilometers uitstrekte. De vuurtorenwachter zou een groot deel van zijn tijd in deze kamer hebben doorgebracht en door dezelfde ruiten naar buiten hebben gekeken. Abigail stelde zich voor dat hij naar de passerende schepen, het veranderende weer en het opkomend en afgaand tij had gekeken. Ze stond voor het raam en bedacht dat ze naar precies hetzelfde stuk oceaan keek waar meneer Jasper elke dag naar gekeken moest hebben.

Toen ze klaar was met schilderen, bracht ze het laatste meubelstuk, de boekenkast, van de overloop de kamer binnen en zette ze haar boeken erin.

‘Nu ga je ze echt opruimen. Niet lezen. Niet treuzelen.’

Elk boek had zijn eigen geschiedenis – waar ze het gekocht had, hoe vaak ze het gelezen had, waarom het een plekje in haar hart had – maar dat ze haar boeken nu in deze kleine kamer in een kast uit een uitdragerij zag staan, was niet zoals ze het zich had voorgesteld. Het was alsof je een dierbare familiefoto in een goedkoop plastic lijstje stopte. Toen ze klaar was met haar boeken, was er alleen op de bovenste plank nog ruimte voor Lotties paperbacks.

‘Wat nou, ben je een boekensnob geworden? Zijn romannetjes niet van het juiste kaliber om naast literatuur en geschiedenis te mogen staan? Zó verschrikkelijk kunnen ze niet zijn.’

Abigail hurkte op de vloer neer, pakte een van de zwoele boekjes en las de eerste alinea. Het taalgebruik was redelijk, zij het wat melodramatisch, en al snel sloeg ze de ene na de andere bladzijde om. Het was een historische roman, die het verhaal vertelde van een betoverend mooie erfgename en een piratenkapitein die van elkaar gescheiden werden door spelingen van het lot en een samenzwering om hen uit elkaar te houden, georganiseerd door de verloofde van het meisje, een gemene graaf. Na het eerste hoofdstuk zat Abigail helemaal in het verhaal. Ze vergat zelfs dat ze op haar hurken zat, tot haar dijbenen begonnen te branden. Ze wilde net op het bed gaan zitten om verder te lezen, toen er beneden een rommelend geluid klonk, waar ze van schrok. Haar achterste klapte zo hard op de vloer dat haar schouders ervan schokten.

‘Geweldig. Weer een blauwe plek erbij.’

Abigail stond op en masseerde haar staartbeentje. Het geluid was niet uit de woonkamer of de keuken gekomen. Het leek van dieper te klinken.

‘Ik wed dat het je favoriete vertrek is. De kelder.’

Ze sloop de werkkamer door en raapte haar moed bijeen.

‘Je gaat kijken wat het is. Er is niets om bang voor te zijn. Het zit allemaal tussen je oren.’

Voor ze de moed weer kon verliezen rende Abigail naar beneden en gooide ze de kelderdeur open. Toen kwam haar gezonde verstand tussenbeide.

‘De zaklamp zou wel handig zijn.’

Omdat de zaklamp die Merle haar had gegeven nieuw was, zou het haar niet moeten verrassen dat hij werkte. Niettemin was Abigail teleurgesteld.

‘Geen uitvluchten meer.’

De traptreden kraakten toen ze op haar tenen de kelder in ging.

‘Er kan hier tenminste niemand ongemerkt op me af komen sluipen.’

De plafondverlichting wist de duisternis nauwelijks te verdrijven, vooral in de hoeken. De zaklamp slaagde daar echter wel in. Langs de keldermuren stonden kratten hoog opgestapeld. Daartussen zag ze de silhouetten van wat vermoedelijk met lakens afgedekte stoelen waren.

Plotseling dapper trok Abigail de lakens eraf. Zoals ze had verwacht kwamen een stel eetkamerstoelen, een bewerkt bijzettafeltje en een wat stijve sofa met houten onderstel tevoorschijn. Onder een ander laken stonden een eettafel met krulpoten en een mooie secretaire. Het waren antieke stukken, en van zeer goede kwaliteit ook.

‘Deze meubels maken dat allegaartje boven te schande.’

Plotseling klonk er weer gerommel door de kelder. Abigail kneep in de zaklamp.

‘Wie is daar?’

Ze bibberde en de lichtstraal van de zaklamp bibberde mee.

‘Als er iemand is, kom dan tevoorschijn. Kom nu tevoorschijn, of anders...’

Ze had alleen geen ‘of anders’.

Ze schuifelde naar de watertank en ving een zweem op van de geur die ze eerder al had geroken: schimmel met een spoortje pijprook. Dat maakte haar zeker zo bang als de geluiden.

‘Ik zei dat je tevoorschijn moest komen.’

Abigail scheen met de zaklamp in de tank. Die was bijna leeg. Er lag alleen een plasje water dat erin was opgeborreld uit een afvoer en dat het metalen rooster had bewogen. Dat geluid werd versterkt door de stenen wanden van het waterreservoir.

‘Het is het water maar,’ zei ze zuchtend. Ze draaide zich om om naar boven te gaan en liep tegen een stapel kratten.

Stond die er net al?

Ze wist het niet.

Als hij er net al stond, zou je er dan tegenaan gelopen zijn?

Het deksel van de krat was losgeraakt. Er zaten grote, in leer gebonden boeken in. Ze prikkelden Abigails nieuwsgierigheid en brachten haar in de verleiding om ondanks de duisternis en haar angst in de kelder te blijven. Dergelijke boeken waren vast duur geweest, zelfs op de huidige markt. De dikke leren banden voelden nog steeds zacht aan en de ruggen waren in uitstekende conditie. Toen Abigail een van de boeken op de eerste bladzijde opensloeg, stond daarbovenaan de naam Wesley Jasper, met vaste hand geschreven.

Ze zette haar angst opzij en begon te bladeren. In elke aantekening waren de zonsopkomst, de zonsondergang, het weer en de getijden genoteerd en de uren dat de vuurtoren werkte. Ze verbaasde zich over de nauwgezetheid waarmee dat was gedaan. Ze zag nergens doorhalingen of correcties. Alles was buitengewoon netjes geschreven. Abigail doorzocht de hele krat en alle logboeken waren even goed bewaard gebleven.

‘Zo oud als jullie zijn, jullie zien er fantastisch uit, jongens.’

De andere kratten bevatten ook logboeken. Abigail was gefascineerd door de aantekeningen erin, de details over alles variërend van donder en regenbuien tot hittegolven en weerlicht. Ze raakte net zo verdiept in meneer Jaspers geschriften als eerder in Lotties romannetje.

Toen Abigail op haar horloge keek, was het zeven uur geweest. Ze moest Merles ronde gaan doen. Ze wilde niet ophouden met lezen, maar er zat niets anders op.

Ze pakte de kratten behoedzaam weer in, ging naar boven en stopte wat eten in een boodschappentas om mee te nemen. Toen ze met de zaklamp in haar hand naar de deur liep bedacht ze iets.

En als je de inbrekers nou tegenkomt? Misschien moet je iets meenemen om jezelf te verdedigen.

Ze zocht in de keukenladen naar iets wat ze kon gebruiken om een aanval mee af te weren. Het scherpste dat ze kon vinden was een botermesje, eenzelfde als waarmee ze het behang had verwijderd.

‘Dat is net zo angstaanjagend als een lepelvork.’

Ze herinnerde zich dat ze in het schuurtje een hamer had gezien. Met de zaklamp om haar te leiden stapte Abigail het donker in. De schuurdeur, die ze open had gelaten, wiegde in de wind. Ze overwoog of ze hem misschien toch op slot moest doen, voor de zekerheid.

‘Eerst het belangrijkste. Ik heb een wapen nodig.’

In een emmer op de vloer van het schuurtje lag een roestige klauwhamer met een korte houten steel.

‘Die heeft vast wat meer overredingskracht. Hopelijk hoef je hem niet te gebruiken.’

==

Het vinden van de huizen op Merles plattegrond was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het midden van het eiland was vreselijk donker en door de overhangende bomen zwarter dan de nachtelijke hemel. Telkens weer reed Abigail verkeersborden voorbij en moest ze omkeren.

‘Een paar straatlantaarns zouden hier wel handig zijn geweest.’

Het eerste adres op haar route was aan de zuidwestkant van het eiland, waar ze tot haar verbijstering een massa moderne huizen op palen ontdekte.

‘Zeker overstromingsgevaar.’

De huizen waren allemaal in dezelfde stijl en werden geaccentueerd door grote houten terrassen, hoekige daklijnen en het gebruik van glazen bouwstenen. Hun mammoetformaat was bedoeld om rijkdom en grandeur uit te stralen. Het resultaat was een parade van opzichtige monsters die buiten proporties en op deze plek volkomen misplaatst leken.

‘Een overstroming zou waarschijnlijk een verbetering zijn.’

Abigail tuurde naar de huisnummers tot ze het huis vond dat op haar kaart stond, een wit gestuukte kolos met een carport onder het huis.

‘Dit is het.’ Ze dwong zichzelf tot kalmte door diep en doelbewust in te ademen. ‘Vergeet je hamer niet.’

Door de palen lag de begane grond meer dan een verdieping boven het maaiveld. Van buitenaf kon je niet bij de achterdeur op het terras komen. De voordeur was de enige toegang voor een dief.

‘Minder werk voor mij.’

Met haar wapen in de ene en haar zaklamp in de andere hand had Abigail geen handen vrij om te controleren of de deur op slot was, haar voornaamste verantwoordelijkheid. Ze moest de zaklamp onder haar oksel klemmen, zodat ze de hamer kon blijven hanteren.

‘Nu zie ik er zelf uit als een inbreker.’

Toen ze de deur probeerde, zat die stevig op slot.

‘Dat was een, nog dertien te gaan.’

De volgende paar huizen stonden ook op palen, wat haar taak gemakkelijk maakte.

‘Dit is zo erg nog niet,’ zei Abigail en hapte in een banaan terwijl ze naar een ander deel van het eiland reed. Toen stopte ze bij een huisje dat omringd werd door dichte struiken en lage bomen, die het aan alle kanten aan het zicht onttrokken. Het was buitengewoon griezelig.

‘Dat krijg je als je te vroeg juicht.’

De voordeur ging schuil achter verwaarloosde boomtakken; de ramen waren nauwelijks zichtbaar achter de struiken. Iemand die kwaad wilde kon hier gemakkelijk heen sluipen en zich in het gebladerte verschuilen.

‘Als ik ergens moest inbreken, zou ik het hier doen.’

Abigail had een plan nodig.

Maak geluid. Dat jaagt ze wel weg. Vooropgesteld dat er iemand is.

‘Duim maar dat er niemand is,’ zei ze tegen zichzelf.

Overdreven neuriënd stapte ze uit de auto. ‘Tjonge, dat was een lange dag,’ zei ze luid. ‘Man, wat ben ik blij dat ik thuis ben.’

Met de hamer in de aanslag probeerde ze de voordeur. Die was dicht. Nu moest ze de achterdeur en de ramen nog controleren. Ze liep over een overwoekerd stenen pad achterom. Doornstruiken trokken aan haar kleren en bekrasten haar onderarmen.

‘Heerlijk. Nog meer schrammen en blauwe plekken.’

Gelukkig voor haar was de achterdeur van het huisje ook op slot. De ramen zaten stevig dicht.

‘Klaar,’ zei Abigail, net toen ze in de struiken links van haar iets hoorde ritselen. Ze hief de hamer en scheen met de zaklamp in het rond. Het getjilp van de krekels was oorverdovend.

‘Wie is daar?’ Haar poging te roepen klonk als gemompel.

Ze richtte de zaklamp op de struiken en zette ze in een felle lichtstraal. De bladeren glommen zwart en waren angstaanjagend door wat ze misschien verhulden. Abigail deed een stap naar voren. Plotseling kwam er een vogel uit het gebladerte tevoorschijn die in het donker wegvloog. Zijn vleugels klapperden op de maat van haar bonkende hart.

‘Bedankt, vogel.’

Gespannen maar ongedeerd maakte Abigail de rest van Merles ronde die avond zonder problemen af. Toen ze terugreed naar de vuurtoren, drong de werkelijkheid zich plotseling aan haar op.

‘Je bent een hoogopgeleide, ontwikkelde vrouw, en in feite ben je nu nachtwaker.’

Haar vroegere leven was voorbij, samen met haar huis in vlammen opgegaan. Op Chapel Isle was ze niet Abigail de lexicografe, de moeder, de echtgenote. Ze was de vuurtorenwachter, de beveiligingsagente, de vrouw die in zichzelf praatte, die de oorzaak was van vechtpartijen en van top tot teen onder de kleine verwondingen zat. Abigail zou zichzelf moeten herdefiniëren met een nieuwe woordenschat terwijl ze de taal van Chapel Isle leerde spreken.